In een Harvard Law Review-artikel uit 1996 beschrijft de Amerikaanse Judge Richard A. Posner ‘The Decline of Law as an Autonomous Discipline’. Hij meent dat waar recht lange tijd een grotendeels op zichzelf staande discipline was – waarbinnen juridisch denken en het aanhaken bij door de jaren heen ontstane doctrines een afdoende manier was om tot legitieme antwoorden te komen –, de noodzaak om ‘breder’ te beargumenteren tegenwoordig enorm is. Dit zou onder andere komen door een afname van politieke consensus, door het toegenomen belang van wetenschappelijke onderbouwingen in het algemeen en economische en filosofische inzichten in het bijzonder. Wie volgens Posner anno nu een kundig beoefenaar van het recht wil zijn, moet niet slechts over een juridisch vocabulair beschikken maar in meerdere disciplines bekwaam of toch ten minste open minded zijn.
Ik ben geen fan van een puur economische of al te abstracte benadering van juridische vraagstukken. Is het bijvoorbeeld niet een illusie te denken dat we kunnen ‘berekenen’ welke uitkomst de maatschappelijke welvaart het meest bevordert, wanneer onduidelijkheid over wat dat laatste inhoudt ons daarvan per definitie zal weerhouden? Dat neemt niet weg dat de analyse van Posner aanspreekt. Hoewel ik niet zeker weet of dat ooit heel anders was, is het aannemelijk dat in een complexe wereld als de onze enkel verstand van het huidige ‘recht’ iemand nog geen goede jurist maakt. Het volledig thuis zijn in de economie of een andere (tweede) discipline is waarschijnlijk te veel gevraagd. Tegelijk is enige maatschappelijke, culturele, historische en economische kennis waarschijnlijk wel een must. Maar wat betekent dit voor het onderwijs?
Twee weken geleden presenteerde Professor Susan Marks hier tijdens een lunchlezing haar artikel ‘The Law School Matrix’. Om rechtenstudenten beter voor te bereiden op hun toekomst, is er volgens Marks verandering nodig. Aanpassing van het curriculum – meer ruimte voor andersoortige vakken die niet per se de doctrine als uitgangspunt nemen – is in dat opzicht niet genoeg. Marks stelt dat de cultuur van de typisch Amerikaanse Law School waarin competition en conformity centraal staan, studenten weerhoudt van het denken buiten de gebaande paden en de weg naar success en geld.
Uiteraard volgde er discussie – zoals dat hier van studenten verwacht wordt. En eerlijk gezegd vond ik dat sommige opmerkingen het standpunt van Marks bevestigden. Gevraagd of hij het idee had daadwerkelijk en in de breedste zin van het woord te leren gedurende zijn jaren in Law School, meldde een derdejaars dat hij toch echt wel naar de Professor stapte voor extra uitleg als hij na ‘being on call’ een bepaalde case niet goed had begrepen.
Het Nederlandse rechtenonderwijs is op veel vlakken nauwelijks te vergelijken met het Amerikaanse. Maar of een mindere mate van competitie studenten in Nederland meer open doet staan voor een bredere ontwikkeling, vraag ik mij toch wel heel erg af. Bovendien hebben de studenten die in de VS de application procedure van een Law School doorstaan, in elk geval nog wat meegekregen als undergraduate in bijvoorbeeld political sciende, sociology of economy aan een goed aangeschreven College. Tel daarbij op het nog steeds zeer standaard curriculum op de Nederlandse rechtenfaculteiten en het feit dat eventuele ruimte in het rooster tegenwoordig opgevuld moet worden met het bijbrengen van vaardigheden en kennis die eigenlijk op de middelbare school hadden moeten worden opgedaan. Als Plasterk tot slot ook nog eens het volgen van een tweede studie of Master wil ontmoedigen door daarvoor de volle prijs te vragen, valt (juist?) ook in Nederland te betwijfelen of het beeld dat Posner en Marks van een goede, hedendaagse jurist schetsen ook maar enigszins binnen handbereik is.